-7^-
3. P•A©M» Boele van Hensbroek
Uit De^ Nederlandsche Spectator, 18810
Een ongezochte overgang deze hymne naar een product van de Spectator-redacteur, dat eigenlijk buiten onze temporele opzet valt (het werd in DE NEDERLANDSCHE SPECTATOR van 1881 gepubliceerd); maar dat mag in de sector van het Byronisme niet hinderen«,
WAT DROOMT GE?
Wat droomt ge, o joodsche dichter van het Noorden?
Als ge achtloos op een rustbank neêrgevlijd In nietsdoen zwelgt, of feeën u bekoorden,
Wier zoete zang uw mijmring begeleidt?
Hebt ge onbewust herinring van een gaarde,
Waar eens uw leger onder palmen was gespreid,
En waar uw donker oog wellustig tintlend waarde
Langs ft bloemtapeet, dat geurde aan den voet Van !t mirtenboschje, of op de heuvels staarde,
Wier groene kruinen baadden in den gloed
Der zuiderzon? - Of smaakt ge in uw gedachten Den koelen wijn nog, lieflijk, honigzoet,
Dien uw slavinnen u in gouden drinkschaal brachten?
Of ruischen in uw ziel nog tonen van het lied Der sterren, die in lauwe zomernachten,
Als diamanten aan de kroon van rt rijksgebied
Des moorenkonings, glansden, en u spraken Van zweven in een eindeloos verschiet?
Of ziet uw droom een jongeling genaken,
Wiens fiere gang, wiens blik uw harte boeit,
Wiens zoete stem een blos roept op uw kaken,
En voor wien gij in vuurfge liefde ontgloeit?
Zeg mij, wat toovren u uw zoete droomen?
- fk Droom van een palmboom, die slechts welig groeit In zuiderlucht en kwijnen moet bij stroomen,
Door de ijskorst soms geketend - Stoor mij niet;
Laat mij van geur en gloed en liefde droomen!