-5-
het Soniënbos reed« De baas schoor een officier en pruttelde achter diens rug telkens in de richting van de damessalon.
Terwijl de schaar met elegante bewegingen om zijn oren ritselde, trachtte Dumay de dialoog over het Soniënbos te volgen. De jood beweerde, dat daar een schrijver gewoond had, wiens naam hij vergeten was, hoewel hij die pas in het ochtendblad gelezen had. De bediende kon hem niet helpen.
"Het moet een monnik geweest zijn," zei de jood peinzend. "0 juist!", antwoordde de bediende geïnteresseerd. Er was even alleen scharenmuziek. "Aan dat soort lui konden jullie nog eens wat verdienen," hernam de jood. "Hoe bedoelt mijnheer?" vroeg de bediende hoffelijk. Hij kon blijkbaar de koene gedachtensprongen van zijn klant niet zo snel volgen. Als antwoord trok de jood, die juist bevrijd was van zijn mouwen, grijnzend met zijn wijsvinger een cirkel om zijn geparfumeerde kruin.
"Ah zo!" beaamde de bediende met de bijpassende lach. "Zeker, dat zal waar wezen, mijnheer! Zal ik u even afschuieren?"
"Merci," zei de jood, in zijn jas kruipend. "Ik zeg altijd maar: de haren maken de man! Goedemorgen, heren!"
Zo'n vernuftige moraal heb ik nog nooit aan Ruusbroec horen vastkoppelen, dacht Dumay. De haren maken de man; en dat naar aanleiding van een middeleeuwse mysticus, uit de mond van een hedendaagse sjacheraar! Welke Ruusbroec-kenner van professie zou nog zoveel platte originaliteit b ezitten, om op die gedachtencombinatie terecht te komen? Wat doet het er eigenlijk toe, langs welke weg men op een gedachte komt...." (Uitgave 196*f, pagina 33/3*0»
Ik verbind aan dit relaas op dit moment geen enkel commentaar. Over Ter Braak en de joden is theoretisch veel in het midden te brengen.
Ik hanteer het exempel hoogstens als didactisch schokeffect. Wat ik ermee wil accentueren is het volstrekt onverwachte van zo’n griezelige onpersoonlijke scène, die niet had misstaan in een antisemitische kon-tekst. Voorzien van alle conventionele trekken, die (laat ieder dat voor zichzelf uitmaken) aan duidelijkheid niet te wensen overlaten.
Met als bedenkelijke uitschieter: "uit de mond van een hedendaagse sjacheraar.• •. • "
Inderdaad trof ik geen enkele schrijver aan van enig formaat die niet op de een of andere wijze met de jood als fenomeen werd geconfronteerd. Veel verrassingen in deze sector houd ik in petto. Het gaat mij immers om een wetenschappelijk streven; aan sensatie gevoel ik niet de minste behoeftei
Mijn bedoeling in eerste instantie is het gepubliceerde materiaal in