-18-
Willem Bilderdijk
Uit De Dichtwerken van Bilderdjjk, Vijfde deel, Haarlem A.C. Kruseman, 1857, pagina 250.
Aan de Joden onzes tijds (Krekelzangen III, 72)
Jes. X, 21.
Zaad van Abram, uitverkoren,
Afgedwaalde, niet verloren Kinders der beloftenis!
Laat der Vaadren hoop niet varen,
Die sints viermaal duizend jaren 't Wezen van uw wezen is»
't Godswoord, eenmaal uitgesproken,
Staat voor eeuwig onverbroken,
En het wordt of is vervuld.
Zoek voor Heidensche verleiders,
Uw getrouwe Heilverbreiders,
Met Zijn waarheidsglans omhuld!
Zoek en vraag hen naar de teekenen;
Leer der tijden loop berekenen;
Plaats en afkomst van den Held,
Dien gy eenmaal zoudt verachten;
Dien uw blindheid zou doen slachten,
Door hun waarmond voorgespeld.
Gy verwacht Hem in de glorie Van een blinkende viktorie Op het heerschend Heidnenrot:
Ja, gy zult Hem weer zien keeren,
Als de Heer der Opperheeren,
Wonderdader, sterke God!
Ja, sluit hart en oogen open,
Zie te rug, vaar voort te hopen,
Hoor de stem de Profecy;
Keer tot uwen Mozes weder,
En erken den Slangvertreder,
Want Zijn weerkomst is naby!
Doch heeft de Almacht van uwe oogen 't Dekkleed nog niet afgetogen,
Brave Joden, bidt en beidt!
Zucht ten hemel met Elias,
Maar verloochent uw Messias Voor geen Heidnen-roekloosheid.
't Zijn geen Christnen die u haten;
Niet, huns Heilands onderzaten,
Ingewijden in uw Wet;
Die u koestren in ons midden,
U beklagen, voor u bidden In het juk dat u verplet:
*t Zijn die God en Heiland vloeken,
U door Duivlenlist verkloeken,
Dat gy aan uw hoop verzaakt.