-12-
1e Elisabeth Wolff-Bekker en Agatha Deken
Uit Gedicht en en Liedjens voor het Vaderland o In Den Haage, bij IsaaC van Cleef, 1798, pagina 133°
Aan de Jooden
0 telgen van een edflen stam:
Nakoomlingschap van Abraham!
Die man voor de eeuwen uitverkoren Door ft eeuwig wakend Albestuur,
Opdat de Godsdienst der Natuur Niet onherstelbaar ging1 verloren:
Die schoone Godsdienst, even vrij Van zinlijkheid, als dweeperij,
Waardoor éênf God wordt aangebeden; ft Geloof zig bij die leer bepaalt,
Niet wijfflend in een doolhof dwaalt,
Van duistere verborgenheden»
Die schoone Godsdienst, zo beroemd,
Te recht Aertsvaderlijk genoemd,
Daar hij in fs werelds kindschheid bloeide,
In Abraham steeds werkte en dacht,
Zijn deugd tot zulk een hoogte bracht,
Als zij in fs Christens harte ooit groeide«
Gij, kind1ren van dien Vriend van God!
Zo lang versmaad, veracht, bespot,
Zo lang van oord tot oord verdreven,
Door wereldlijke heerschappij,
Door kerkelijke hierarchij,
Als mensch, als burger, doorgeschreven«
Door ft valsche staatsbelang verjaagd,
Door 't opgeruide grauw geplaagd,
Door huichelende Priesterschaaren,
De Rede en Menschlijkheid ten hoon,
Den God des Vredes aangeboon Op bloed- en brand- en moord-altaaren!
Ach, Broeders! ach! hoe lang en bang Viel u der Inquisitie dwang!
Wat groot getal van huich1lende eeden,
U afgeperst door dolk en kling,
Zal niet, voor haare rekening,
Eens voor Gods hooge vierschaar treeden!