zoekt, staat er niet in . De man: „Wat denkt U dan, dat ik zoek Rebbe Jokef?” Het verbijsterde antwoord luidt: „IJ zoekt toch bensjen. . . . ?”
Rebbe Jokef behoorde tot de eerste seminaristen, die in het Nederlands moesten preken. Op 18 Augustus 1841 was een grote bijeenkomst georganiseerd, in het Athenaeum Illustre, waar ook hij het woord zou voeren. Auctor intellectualis van dit Emancipa-tie-festijn was de curator Mr. S. P. Lipman, die zich later. .. . liet dopen!
Rebbe Jokef heeft het Nederlands nooit goed geleerd. Anecdo-tes over zijn fouten doen ons nu nog onbedaarlijk lachen. Toen hij eens bij een zijner predikaties (die hij gewoon was voor te lezen) onderaan een bladzij was genaderd, daverde hij door de sjoel: „De zondaren, God zal ze ver-” Pas na enkele seconden volgde bovenaan de volgende bladzij: „-geven”.
Hij was een geleerd man. Hij was een goed man. Hij was bovenal geestig.
Een kind sprak hem aan op straat:
„Rebbe Jokef Content Geef mijn een cent”
De rebbe antwoordt:
„Je kan goed rijme
Maar ’k heb geen cent bij me.”
Alles zegt dit verhaal. Wil men het slechts naar zijn cultuur-his-torische betekenis analyseren:
Een arm Joods kind durft de rebbe aan te spreken. Het vraagt hem een aalmoes. Maar hij kan niet geven, omdat hij zelf zo arm is, „als een arme rebbe behoort te zijn”.
Rebbe Jokef stierf in 1898. Een halve eeuw geleden. Nu is er geen Joods kind meer, dat vraagt. Geen rebbe, die antwoordt. En het rijmwoord stokt ons in de keel.
Verder door de straat. Zwijgende vertellen wij elkander van de totale vernietiging. Schots en scheef staan hopen stenen langs het Rapenburgergrachtje. Aan de overkant — bij het Waaigat — stond jaren geleden de Chewresjoel van „Houlegei dereg tomiem”: de bewandelaars van een rechtvaardige weg. 1) Zinvolle naam voor een-voudigen van geest. Ongenoemden, die hier leefden' en de ziel vormden van het Ghetto. Zij zijn voor goed verdwenen. Over zijn nog wat ruïnes. Op de hoek wijs ik U de plaats, waar vroeger het Portugese Ziekenhuis heeft gestaan. Want langzamerhand hebben
88
1
) E. S. Hen: a. w., pag. 9.