VI
DE YINKENBUURT
WEDEROM zijn wij bijeengekomen. Over het natte asphalt ga ik U vanavond voor — naar de Vinkenbuurt.
„Bij de Vinkenbuurt heeft men zeker aan geen vogeltjes te denken, want zoo die daar al te voren mochten geweest zijn, zouden ze in de eerste helft der 17e eeuw wel verdreven zijn door de onafgebroken hamerslag der scheepstimmerwerven aan de overzijde op Marken.
Vinken heeft ook nog wel andere betekenis.
Vooreerst: „vinken, zijnde ’t kapsel van het walvischspek”, weleer gebruikt om varkens te mesten; doch die wijze van mesten werd bij eene keur van de 12de October 1658 verboden, als „onbequaem tot ’smenschen voedsel”, en de varkens, welke op die wijze gemest waren, moesten onder de galg begraven worden, ’t Zou kunnen zijn, dat vóór ’t midden der 17e eeuw in deze buurt bewaarplaatsen van deze vinken waren aangelegd.
Ten andere: „schooijers” of „kale vinken”. In Hooft’s Ware-nar roept een kerel die een schat gevonden heeft, snoevende uit:
Waar is nu Grootebroek, Granmarchand, Snorkop en de Sig-neurs?
Kalevinken, kalevinken, al de premiers van de beurs!
En bij Vondel leest men in „Den Gulden WinckeV':
Als eenen kalen Vinck, die eerst ’t gedingh zal schiften,
En eet den armen op met gaven en met giften.
De laatste betekenis schijnt hier wel de aannemelijkste, want als men de gelegenheid dezer buurt vóór 1660 in aanmerking neemt, — geheel achteraf, tegen de stadswal niet alleen, maar ook door Marken, Uilenburg en Rapenburg met hun werven en wijde grachten van het overige der stad afgezonderd, — dan laat het zich wel
71