Gelijk zij de romantische dichter bonden, die in de straten van het oude vaderland bleef verlangen naar het Guispad tussen Koog en Westzaan. Die biddende aan de Klaagmuur bleef mijmeren over de banken van de Grote Sjoel. Jacob Israël de Haan, die naar aanleiding van de Tentoonstelling „Het Verdwijnend Ghetto” eenmaal van deze plaats een schoonheid bezong, die ons instede van beleefde werkelijkheid, voorkomt als een ver verwijderd vaag sprookje, vreemd opdoemend uit het spinrag van een onwezenlijk verleden. Beladen met weemoed en ongestilde smart..
„maar hoog-ongebroken
Bouwen1) daar de drie trotsche Synagogen Aan ’t Plein, waar weidsch de zomer is ontloken,
En de ochtendzon brandt door de boomenbogen,
Wanneer de vromen opgaan tot gebede.
En de avond daalt met zijn kalme vrede Bij 't zonnig licht van ster en zilvermaan
1
) Het werkwoord bouwen hier in een zeer speciale — bij de De Haan vaker voorkomende — intransitieve betekenis gebruikt.