III
VLOOIENBURG
WIJ bleven staan voor de Mozes en Aron-kerk en steken nu dwars het plein over. Reeds is de markt1) beëindigd. Resten van het drukke gewoel zijn nog merkbaar. Tevergeefs tracht ik te vertolken, wat ons allen bezielt.
♦
Verdwenen is de ondefinieerbare sfeer van vroeger. Een geur hangt er als van muffe kruitdamp, die in de avond optrekt over het slagveld. Klanken hoort ge van een lied, met een in eindeloze eentonigheid zich verliezend refrein: voorbij.
De Stroomarkt-sjoel.
Wij staan nu aan de even kant t.o. de kerk — voor een bananenpakhuis en ik vind een welkome aanleiding, om de historie der Asjkenaziem bij U te introduceren. Ergens immers -—ik weet het — treft mij het verwijt deze te zeer te veronachtzamen tegenover de zoveel bewogener geschiedenis der Sefardiem. Ik denk daarbij onbewust aan de Calvinistische H. J. Koenen, die in zijn Auto-biografie naar aanleiding van de indruk zijner Geschiedenis der Joden in Nederland, opmerkt: „De Portugesche Joden waren er ook zeer mede ingenomen, maar de Hoogduitschen, van wie niet zoveel loffelijks, althans in de vroegere tijden had kunnen vermeld worden, waren er veelal vrij sterk tegen gekant. .. .” 2)
Welnu, thans staan wij op een Asjkenazische plek. Veel vroeger bevond zich hier het Sleeperssteegje, aan het einde waarvan de Waterlooplein-synagoge stond, of in het onvervalste jargon: de
29
1
*) Zie voor de Waterlooplein-Markt: Gedenkboek Mercurius, 1933, pag. 46.
2
) In het Reveil-archief. Mijn dank aan Mej. M. E. Kluit voor de gelegenheid tot het raadplegen hiervan. Koenen staat ook hierin sterk onder invloed van Da Costa. Roest sprak, volgens een mededeling van J. M. Hillesum, spottend van „H. J. da Coenen”.