afstand bleven van wat in hun nabijheid nog leefde aan Jodendom in de massa der proletariërs!
In een tijd toen de kopgroep der rijkgeworden burgers haar geestelijke idealen reeds lang aan een andere wereldbeschouwing ontleende. De wereld van Robert Bruce’s Leerjaren, met haar Joodse filantropen en makelaars in liberale politiek. De wereld van de student uit Utrecht (door Busken Huet getekend), opgevoed in een niet-Joodse milieu, die zich voorbereidt voor de taak van de ideale pers-Jood (als Van Lee en Lion).... en bij voorbaat droomt van een portefeuille als minister van justitie (Godefroi).
Die goede oude tijd van Godefroi, toen het verhaal de ronde deed, dat een verbaasde vreemdeling een van zijn Hollandse kennissen vroeg, ,,of hier geheel de Justitie in de handen van Joden was overgegaan”. Het Liberalisme scheen „ver-judet” — en al staan wij wat korzelig tegenover Abraham Kuypers antisemitische analyse, zeker is het, dat het politieke stelsel van Thorbecke voor de Joden in feite een vormgeving betekende van hun persoonlijke emancipatie-idealen.
Het jaar 1857 bracht de crisis. Toen introduceerde de Onderwijswet - Van der Brugghen het probleem, dat de Joodse kinderen — bij gebrek aan subsidie voor secte-scholen — naar de Openbare school moesten. De formulering „opleiding tot alle Christelijke en maatschappelijke deugden” moest toch wel problematiek te voorschijn roepen. Elout van Soeterwoude stelde voor, dat het onderwijs der Joodse kinderen bij K.B. zou worden geregeld. Maar daartegen protesteerde Godefroi. Hij wenste geen uitzonderings-maatregelen voor zijn „geloofsgenoten”. De Staatsschool moest bruikbaar zijn voor elke staatsburger — ook voor Joodse. Alleen op deze voorwaarden had hij zich neergelegd bij de formule „opleiding tot Christelijke deugden”, als hierin een gewenning aan een Christelijke wandel zou zijn uitgedrukt, geen mededeling van Christelijke leer. Aan de woorden van Schimmelpenninck van de Oye „Zedekundig geloof en hoop ik, dat er geen lid in de Kamer is, ook niet een Israëliet, of hij is zedekundig Christen” voegde de Joodse afgevaardigde toe: „Die woorden onderschrijft ik met volle gerustheid”. En dan te bedenken, dat Opperrabbijn Landsberg dit faillissement elders durfde commentariëren, n.b. betogende dat Godefroi er naast is: „Het Jodendom is de leermeester des Christen-doms in deugd en zedeleer, is zijne moeder en de moeder kan niet door de dochter worden opgevoed. Derhalve is niet ieder Israëliet een deugdzaam Christen, maar is ieder goede Christen een deugdzaam Israëliet”
Intussen ging Israëls jeugd naar de scholen der Christenheid. Op enkele plaatsen werd weliswaar besloten de Zaterdagochtend, als er geen Joodse kinderen waren, te bestemmen „om meer bepaald over Jezus te spreken”, maar er was ook een professor Hofstede de Groot, de man van de Groninger Richting, die bij de opening der nieuwe openbare school te Winsum aan de aanwezige onderwijzers de raad gaf: „Ontziet de Joodse kinderen, maar niet in die mate, dat gij vergeten zoudt, uwe Christelijke leerlingen van het noodigste te voorzien. Geeft onderricht in de Bijbelsche geschiedenis, verhaalt bij hooge feesten van Jezus’ geboorte, opstanding, hemelvaart, kerkstichting, laat hen opstellen daarover maken, liederen daarover zingen. Behandelt de Israëlieten met eerbied, zonder hun iets van dit alles op te leggen, maar toch als een kleine minderheid, die zich naar de overgroote meerderheid heeft te schikken. Doet gij dit niet, dan zal de bijzondere school op menige plaats en weldra overal de openbare overvleugelen en zal deze verdienen, overvleugeld te worden”.
Protesten allerwegen! Opperrabbijnen en Handelsblad kwamen in actie. De machtige schoolopziener ging de laan uit. Om het in de trant van Godefroi te formuleren,
47