Slechts uiterlijkheden worden geraakt. De lekenreform — die eigenlijk al in 1796 schuchter was begonnen — had zijn definitieve intrede gedaan. Van Lee verzorgde een jaar later — symptoom van de toen heersende „liturgische” mentaliteit — een Nederlandse vertaling van het — ook in Nederland populaire — door A. A. Wolff geschreven „Die Stimmen der ältesten glaubwürdigsten Rabbiner über die Pijutim. De eredienst moest besnoeid, dan zou de rest (welke rest?) wel van zelf komen. Niet oninteressant is het, dat de orthodoxie op dit speciale punt der Pioetim nog de kracht van een geharnast verweer opbracht. In Leeuwarden verscheen — eveneens in 1842 — (van de hand van Dusnus?) Kinath Schalom Weëmeth. Eifer der Wahrheit und des Friedens! Die Stimmen der ältesten glaubwürdigsten Rabbinen über die Piutim, Gegenschrift. Hetzelfde jaar dat de eerder genoemde Nederlandse vertaling van de Algemeene Geschiedenis des Israëlitischen Volks door Dr. Jost in de Friese hoofdstad verscheen.
De sarcastische „ijveraar” uit Leeuwarden bereikte echter helaas niet het publiek der gegoede burgers, dat haakte naar een „reform”. Vooral de mannen van de Maatschappij tot Nut voor Israëlieten in Nederland, van welke organisatie J.M. Jost corresponderend Hoofdbestuurslid was, hebben hierbij een eerste viool gespeeld. Hun brochures behelzen weinig karakteristieks. Misschien is die van A. S. van Nierop nog het meest typerend: De Israëlietische Kerk(!) in Nederland- Feiten en Wenken ten aanzien eener Nederlandsch-Israëlitische Kerkhervorming. Zij bevat een tweetal artikelen, die in de Arnhemsche Courant waren verschenen en die een merkwaardig pendant vormen van des schrijvers brochure over de niet-toelating der Joden in de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, een twaalftal jaar eerder verschenen. De schrijver, die zich nu dus tot de Joden richt, heeft het vooral gemunt op de leiding van het Seminarium. Wel is er een „reorganisatie” ingevoerd, maar wat heeft ze gebracht? Van Nierop memoreert, hoe op 18 Augustus 1841 in de grote gehoorzaal van het Athenaeum Illustre te Amsterdam, Mr. Lipman, als regent van de Rijbbijnenschool het sein gaf tot eene nieuwe ontwikkelingsperiode, voor de Israëlitische Kerk in Nederland, en ten aanhoore van eene aanzienlijke vergadering, het Nederlandsch-Israëlitisch Seminarium schetste als een gesticht, Israël, Nederland en zijnen naam waardig. Hij schrijft:
„De heer Lipman deed, bij die gelegenheid, een drietal kweekelingen proeven leveren van kerkelijke voordragt in de Nederduitse taal. „Het doel van bestuur-deren was,” (zoo lezen wij in de fraaije Redevoering, Amst. 1842), „om waarborgen te geven van hun opregt voornemen, om de prediking in de landstaal te bevorderen, opdat dit beginsel, eenmaal door overwinning verkregen, en hier door de tegenwoordigheid gewettigd van de eerwaardige mannen, wier gevoelens teregt als orakels worden geëerbiedigd, nooit, nooit, nooit verloren ga!”
Velen, zoo wel israëlieten als belangstellende belijders van andere gezindheden, die dit „feest” hadden bijgewoond, koesterden de beste verwachting en twijfelden niet aan de verwezenlijking van de schitterende vooruitzigten, welke hier waren geopend. Mondelinge verzekeringen en toezeggingen, gedaan ter gelegenheid, dat men de weldadigheid der geloofsgenooten voor dit gesticht had ingeroepen, versterkten die verwachting. Anderen daarentegen, die de toestand en het bestuur der israëlitische kerk van nabij kenden, schoon hulde doende aan de goede bedoelingen van den heer Lipman, beschouwden dit „feest” als eene ijdele vertoning, die alleen haar belang ontleende van den persoon des sprekers en van de plaats waar hij sprak, doch voor de zaak zelve geen gevolg zoude hebben. Zij verwachtten niets, noch van pligtplegingen aan de orthodoxe mede-regenten, en aan de eerwaardige mannen, „wier gevoelens teregt als orakels worden geëerbiedigd”, noch van de conservatieve verklaring, dat het seminarium het voorvaderlijk geloof „ongeschonden, onverminderd, onveranderd”, zou handhaven.
32