IV
LEKEN EN EPIGONEN
Met Dernburgs vertrek mocht dan de directe invloed van Geiger zijn verdwenen, de laatste woorden over reformisme waren zeker niet gesproken. Maar van nu af aan voltrekt de strijd zich in het practische vlak der liturgie. De theorie is van de baan en blijft dit definitief.
„Wissenschaftler” als Dernburg hadden de basis gelegd, waarop van nu af aan leken, veelal advocaten, artsen en journalisten (de typische intellectuele categorieën der opkomende, liberale burgerklasse — de mannen uit de vrije beroepen), konden voortbouwen. Op hen doelt Dünner in zijn brillante necrologie over Marcus Meijer Roest. „De lucht was zoo vol van de hervormingsmensen, dat het minder aangename uiterlijk van het oude Jodendom hier het voertuig werd tot hunne overplanting op jonge rechtsgeleerden en geneeskundigen, wier praktijk hun tijd genoeg liet om zich met godsdienstige ziekten en geestelijke processen bezig te houden. Zij waren het, die hier de rol van de Duitse Rabbijnen overnamen. In gezag en welsprekendheid stonden onze apostelen bij de vreemdelingen (!!) niet ten achter. En zoo togen zij met vollen moed aan het vernielingswerk...”
De anonieme „Vrijmoedige Gedachten omtrent het daarstellen eener Vereeniging onder Israëliten in Nederland in den geest van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen” openden de serie. Maar vooral de uitvoerig geadstrueerde poging van A. van Lee is kenmerkend voor de gehele, volgende periode. Zijn „Hartelijk woord aan al mijn mede-Israëlieten” culmineert in zes aanbevelingen:
1. Men beginne den dienst op Sabbath en feestdagen een half uur later.
2. Men schaffe het geheel of het meerendeel der Pioetim of tussengebeden af.
Te lang gerekte gebeden, in een vreemde, niet door het publiek begrepen taal, hebben ten gevolge, dat het onmogelijk wordt „de aandacht gespannen te houden op een wijze, die overeen te brengen is met den eerbied verschuldigd aan de plaats waar men zich bevindt en zelfs met de betamelijkheid”.
Zelfs vallen deze Pioetiem zó weinig in den smaak, dat zij, die ze wel verstaan „een of ander theologisch of critisch werkje of wel een deel der Mischna voor den dag halen”.
3. Schaffe men het Mitswoth veilen af.
4. De afkondigingen behooren in de door allen verstaan wordende „moedertaal” gedaan te worden.
5. De voorzanger moet van een beteren aard zijn en begrip van zijn gebeden hebben.
6. Het onbeschaafde zingen moet door koorgezang vervangen worden.
31