Het Joodsche lied, 2de boek

Titel
Het Joodsche lied, 2de boek

Jaar
1921

Druk
1921

Overig
1ed 1921

Pagina's
162



7

HET JOODSCHE LIED (Jesaja 43—49)

De Nacht: zoo was ik zoet-vermoeid gekomen Tot rustlooze rust van het luide Feest. En weder was ik grage gast van Droomen, Gul genieter van hun woeden geweest.

Dan trad ik uit in den dauw-koelen morgen, Wij wonen aan den rand van onze Stad, Nog hield de lage lucht de Stad verborgen, Waren de wijde velden van damp nat.

Maar van de velden weken weg de nevels, Aan den hemel namen de wolken vlucht. Van de Stad bloeiden hooge en bonte gevels Hun stralend wonder in de zonnelucht.

Zóó lag het wonder van Gods wereld open, Toen zag ik, een innig wonder, mijn hart, Wereld en hart zijn één in al hun hopen, In al hun haten, al hun matte smart.

En God sprak: ״Ik, Ik vaag de wolken voort, Als wolken veeg Ik uw zonden voorbij. Wat uw hartdaad was en uw drijvend woord Als Mijn open hemel is uw hart Mij.

Ik ken de wilde weelden van uw kwaad, Ik ken de tochten van uw tuchtloos leven. Uw zonden gaan als de wolkenwind gaat. .. . Keer tot Mij weder. Ik heb u vergevsn."

En ik herdacht: Toen ik een vrome knaap was, Die ■met zijn Vader ten gebede ging, Toen Gods liefde mijn waken en mijn slaap was. En Moeders leer mijne vertedering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.