SABBATH?
22
Heugnis van u, gewijde Sabbathdag, Brengt mij den bloeitijd van mijne jeugd weder, Ik ben weer jong, ik voel verheugd en teeder Den zegen van vader en moeders lach.
Zij stak de lampen aan, zij hief heur handen Naar 't licht, dan rustte voor die week het werk. Vader en ik gingen naar onze kerk, Waar sidderend de Sabbathlampen brandden.
Tusschen al blijde lichten glansde één lamp Eeuwig levend door dag en donkre nachten, Vader vertelde, toen Romeinsche machten Onze macht braken, brachten brand en ramp
Op Jeruzalem. Van het tempelvuur Redden vrome mannen één smalle vlam. Vuur brandt uit vuur, waar ons Volk zwervend kwam, Behoeden wij dat Licht in eeuwgen duur.
Ik staarde en peinsde, wijl de Sabbathzang, Machtig van maat zong door de Synagoge: ״Ons land ligt braak, ons Volk werd diep gebogen Vader zegt, dat wij keeren, maar hoe lang?
Zal dan het vuur van deze smalle lamp Nog branden, zullen vrome mannen 't dragen Terug naar Jeruzalem, dat geen ramp Geen overmacht neervalle op onze dagen".
Eeuwig Licht brandt in elke Synagoge, Ik doofde spots eeuwig licht in mijn ziel, Ik heb gejuicht, ik ben ׳bemind, bedrogen, Wie steeg zoo zingend, die zoo schreiend viel?