14
Want het eigen lied is den Dichter nader Dan het eigen bloed in het bonzend hart. Het leven voert langs vriend en langs verrader, Het lied verlaat niet in vreugden en smart.
O, lied, dat mij langs verlangen geleidde, Dat mij geleidde langs boetende keer, Zult gij tot mijnen Dood mijn hart verblijden, Met een vroom spel en een bezonnen leer?
Het eigen lied in 't eigen land te zingen, En zalig drinken van zijn vollen lust. Eén is het lied van de herinneringen, Van verlangen, van bezinning en rust.