Het Joodsche lied, 2de boek

Titel
Het Joodsche lied, 2de boek

Jaar
1921

Druk
1921

Overig
1ed 1921

Pagina's
162



HET EIGEN LIED

13

Ik was een knaap, die alle Joodsche dagen Van vasten en van vreugd eerbiedig hield. Zijn dagen veilig voor angstige vragen, Al zijn verlangen door vroomheid bezield.

Ik werd een man. Wie kent het zalig dwalen Langs vrije wegen als ik heb gekend? Van des ochtends vóór de open uren stralen, Tot de zon zich naar 't weemlend Westen wendt.

Ik was een man. Ik heb het lied gezongen, Waar de weg rust, dat het rusten verblijdt, Meer dan één heb ik mijn makkers gedwongen Met de macht van het lied tot heerlijkheid.

Tot ik bezon van al mijn machtig dwalen, En keerde, een zware en diep-wroegende keer. Maar zóó vertrouwd als 't eigen ademhalen Bleef mij mijn lied, niet luid, maar stil en teer.

En 't eigen land herdacht ik met verlangen, Terwijl mijn lied sterk en bezonnen zwol, Als de druiven, die in zijn gaarden hangen, En zetten zich aan al hun ranken vol.

Tot ik keerde en onze eindlijke overwinning, In onze Stad hier eiken dag verwacht, 't Lied van verlangen, het lied van bezinning, Maar 't overwinnend lied •wint meest aan macht.

Zeg alles, wat gij weet aan innigheid, Liefde, vriendschap, een moeder met haar kind, Het is alles toch niets bij de innigheid, Die een Dichter in het eigen lied vindt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.