34
en limonade, daar zorgde zij voor. Ja, ze zou dan toonen, dat ze ook iets voor de buren overhad. Als de liefde maar niet altijd en eeuwig van één kant kwam.
Juffrouw Bergman zei toen eindelijk, dat ze de vriendelijke uitnoodiging gaarne aannam. Maar ze zei ’t net zoo, of ’t 'n heele gunst en ’n heele gratie was, dat ze ’t dee. Juffrouw Veer stapte maar gauw op, want ze stond volstrekt niet voor zich zelve in, dat ze zich bij zoo’n drukkie stil hield. En toen ze thuiskwam hing dat heele daggie d’r al zóó ver de keel uit. Haar man moest ’t ontgelden.
* *
*
O, maar d’r kwam nog meer los. Dat deed ’r al de dampen aan ’n week te voren. De huisjuffrouw wou wel, als ze maar niet met haar eigen brood eerst ’n heelen middag hoefde rond te sjouwen, want dan werd ’t te vies dat je het eten kon. Trouwens, wie andere menschen uitvroeg, die kon toch zeker moeielijk eischen, dat ze zelf voor hun consumptie zorgden. Goed zei juffrouw Veer, verslagen, dat was ook zoo, daar had ze zoo gauw niet aan gedacht, ze was blij, dat de huisjuffrouw haar op dat apperepoo bracht. Ze zou goed zorgen, dat niets te kort kwam.
Dat was dus één: dat ’t haar zooveel centen kostte. Ja, en de kaartjes had ze toch ook niet voor niks. Of d’r man ze betaalde of dat zij ze betaalde, dat was toch één zak.
En de juffrouw van drie-en-dertig twee hoog, die bedankte. Ze zei kortaf, dat ze geen tijd had. Geen tijd! En iederen middag ging ze uit. Aangekleed gaat wandelen hoor! O, had ze geen tijd? Geen tijd? Wel, wat-ie zegt? Geen tijd! Maar dan begreep juffrouw Veer het meer als goed. Dan kon ze zeker met wandelen meer verdienen als met ’n toertje naar Zaandam. Ja, die nette juffrouwen, die zoo stil met d’r mannetje wonen, die moest je maar vertrouwen!
Juffrouw Assmann nam gelukkig dadelijk aan. Maar ze moest persee ’n vijfde man hebben, want anders was ’t net, of ze d’r tien kaartjes geeneens kwijt kon. Wie kon ze anders vragen? Juffrouw Mens vast niet, om haar man niet. Dat was een smet, die was en bleef, dat die gezeten had. Ja, de tijd boette je af, maar de schande niet. Juffrouw Pruis kon niet, ze hoefde ’t niet eens te vragen: die haar zus was ziek. En als ze juffrouw Tetten vroeg, dan wist ze ’t wel, dan ging de huisjuffrouw niet. En ze was veel te blij, dat die wel ging, al had ze haar dan ook op kosten van brood en wat daar bij komt, gejaagd. De juffrouw