RIJM.
Diep wonder van de rijk-gepaarde klanken, Verscheiden, maar meer dan één Eenheid Eén. Steun van het sterke lied, de regels ranken Als windebloem om u heen.
RUSTLOOS VERLANGEN.
Het was verlangen, het was genot.
Het wordt een martelend gemis.
O, rustloos hart, o, rustloos lot,
Dat nooit bevredigd is.
WEG DER JEUGD.
Langs het Guispad tusschen Koog en West zaan Ben ik vaak der zomerdagen gegaan.
Ga 't eenmaal, als ik ging, en gij zult weten, Dat 'k Holland te Jeruzalem niet kan vergeten.
GENOT.
Genot? Verleden verlangen En nabij gemis.
Wat baten alle Zangen Als het geluk genoten is?
FEESTMAAL IN CHASSIDISCHE SYNAGOGE.
Wij eten brood in ’t Huis aan God gewijd.
Wij breken vruchten en wij drinken wijn.
In alles, brood, vruchten, wijn, proef ik strijd En mijn verwarde pijn.
61