ANGST.
Hij zong vandaag. Tot in mijn diepe droomen Vervolgt mijn hart de schoonheid van zijn zangen. Waarom is hij langs mijn wegen gekomen? Draag ik niet reeds genoeg verlangen?
DROOM.
De vogels in het nest,
Zijn zangen in mijn droomen.
Toch was het mij het best,
Als hij niet zingend langs mijn wegen was ge-
[komen.
ZIJN LIED.
Hij zong. En zalig is mij ’t zoeken Van zijn Lied tusschen waak en slaap.
Wat men niet vindt in zooveel boeken,
Men vindt het in ’t Lied van een Jemenieten-
[knaap.
STERREN.
Wat weten de sterren van hen, die ver zijn?
O, kon mijn Ziel voor dezen Nacht een ster zijn. Dan zoude ik stralen hoog boven de Stad Waar gij mij nooit hebt liefgehad.
HERINNERING.
O, toen ik reisde was het niet zoo schoon,
Als nu ik droom van al mijn reis.
Geef mij geen ander lot en loon,
Dan onrust schoon en droom en wijs.
26