SLAPELOOS.
Hij, die de slaap rooft uit mijne rauwe oogen. Die 't bloed opdrinkt uit mijn gereten hart, Wordt door geen lied en door geen lot bewogen* Hij lacht noch weent bij mijn geslagen smart.
NACHT.
De Nacht met zijne spitse borsten,
Buigt zich over mijn leden henen.
Mijn lippen, die dorden en dorstten,
Drinken zich zacht aan zijne spenen.
AAN.....
Nu herdenken mijn handen al de streken Onzer verboden vreugd.
Ons scheiden land en water vele weken,
Wien geeft gij thans uw schoon-verdorven jeugd?
DONKERE NACHT.
Mijn handen tasten. Niets dan de nacht En mijn hart, dat hijgt en vreest.
Wat is er vroeger, mild en zacht Menig stout Feest geweest.
ANGST.
Mijn handen vol herinneringen.
Mijn hart doods vol van angst.
Wat zal ik nog spelen en zingen?
De wroeging duurt het langst.
24