25
den noem ik: subjectief, objectief, willekeurig, persoonlijk, noodzakelijk, natuur, waarheid, werkelijkheid, waarneming, gewaarwording, ervaring1), verstand, rede2), absoluut, vrij, ik, binnen, buiten3), wet, enz.
Dit zijn woorden behoorend tot het wijsgeerig en zielkundig beteekenisstelsel. Maar op dezelfde wijze moeten ook worden benaderd de beteekenispunten van woorden uit het rechtskundig beteekenis-stelsel.4)
Op twee wijzen kan men in experimenteele beschrijvende significa te werk gaan.
1
) Dr. W. Meyer „Bestrijding van Professor Erbardt’s Kritiek over do Philosophie van Spinoza’ ' in T. v. W. Jrg. III bldiz. 402. Dr. Meyer’s purisme is overdreven en gevaarlijk. B. v. T. v. W. Jrg. VI bldz. 122.
2
) Max Muller aangehaald door Dr. A. J. de Sopper „Hegel en onze tijd” bestreden door Dr. G. A. van den Bergh van Eysinga „Moderne orthodoxie en zuivere Rede” in T. v. W. Jrg. III bldz. 524.
3
) Dr. J. A. der Mouw „Kritische Studies” bldz. 100 „de overtuiging omtrent het onafhankelijk bestaan van een werkelijkheid buiten (niet plaatseilijk) het Ik”.
4
) Prof. Dr. C. G. N. de Vooys „Wensen en wenken voor een „geschiedenis van de Nederlandsche Taal” in N. T. Jrg. VII bldz. 125 „Wie neemt Hugo de Groot tot uitgangspunt voor een vergelijkend onderzoek van de rechtsgeleerde taal?”
Dr. J. A. dèr Mouiw: „Kritische Studies” bldz. 154: „Er is geen ander middel om erachter te komen, wat in de taal, ziooals die nu eenmaal ia, de feitelijke waarde is van het woord. Wie meent, dat hij het vinden kan zonder experiment, door er over na te denken alleen, vergist zich”, en Prof. Dr. J. J. Salverda de Grave „Methode van de stylistiek” in N. T. Jrg. V bldz. 215—216.