Toen de trein over de rivier kwam keek Johan brandend uit. Hij zag het water in de volle lengte, stil van den wind gelaten, witge-ronnen van zilverzon. Er lagen schepen met schuitjes stil in den zilverstroom. Toen daarna zag hij het water even in de breedte, later was hij in de landen aan de noordzijde van de rivier, en dat land kende Johan weinig of niet.
Snel wielewentelend ruischte zijn spoorweg-rijtuig.
74