EERSTE HOOFDSTUK
1.
In dat jaar verbrak ijl-fijn uitspansel van de lucht van den winter in rak van regen op plotselinge wijs. Nadat Johan eens des morgens wakker was geworden vond hij buiten, dat het vorst-fijne winterweer verregend was, en dat de lucht laag dreigde over tuinen en huizen. Heel de loome stad stond bedropen druipende. Alle boomen waren zwart nat en koud. Het plein achter Groote Kerk was zonder schaduw, zonder licht, donker in den morgen, alsof het nacht was. Deze dagen werden niet licht, in school niet, in stad of huis niet. Toen dit minne regenweder niet ophield werd Johan op eene ongezonde wijze zwaargeestig. De levenswijze van René was ééne dwingelandij, waarin Johan zich onweerbaar vervallen gevoelde.
2.
Tusschen twee schooltijden raasde regen met stralenden waterslag, toen René aan het schoolhuis van Johan verscheen. Hij was onrustig, toen hij zeide:
״Hans, ik kom je uit je school halen ... ik kreeg daar thuis een inval... we gaan uit."
״Ik kan niet uitgaan ... ik heb les."
״Je hebt geen les . . . dat heb ik zooeven thuis besloten . . . wij gaan naar Zandvoort. . . daar is het nu heel mooi."
״Ik heb les, en dus ga ik niet naar Zandvoort. . . Zondag dan wil ik met je meegaan."
״En dan wil ik niet... ik wil nooit dingen, die mij worden aangeboden ... ik wil alleen dingen, die mij geweigerd worden . . . maar ik begrijp je wel... je wilt niet aan mijn verlangen toegeven, omdat je toonen wilt, dat je niet bang bent voor mijne dreigementen ... goed, ik doe nooit iets van de dingen, waarmede ik dreig ... ik doe veel erger dingen ..."
״René ... maak mij het leven niet zoo wanhopig moeilijk."
״Zóó... vraag jij dat? Ik weet juist niets heerlijker dan een moeilijk leven, als een ander het heeft. .. wanneer je zooeven goed hadt gevonden, dat wij naar Zandvoort waren gegaan, dan zou ik wel hebben gezegd, dat ik het niet meer wou, en dat het beter is,
149