JACOB ISRAËL DE HAAN
In zijn armen lag ik... licht-bevend, heel dicht tegen hem aan en een rose tinteling liep onder m'n warme huid door...
- Sam, we doen toch eigenlijk niets ergs... ik hou alleen maar van je.
-Ja zeker, het is niets hoor... je bent een beste boy...
- Sam, ben-je heus zo lelijk als de lui zeggen?
- O, jé, nog veel lelijker...
- En ik hou zo van je, ik hou vreselijk van je.
Dan in enend, niet-wetend waarom begon ik te huilen, ruw-snikkend-schokkend tegen hem aan...
- Wat is er nou?
- Niks, ik weet 't niet... ik ben zo moe... zo vreselijk slap...
Over hem heen was ik weer 't bed uit.
- Wat ga je doen?
- Ik doe m'n goed weer aan, ik ben zo koud.
-Joop, wat moet d'r toch van jou worden. Je bent zo'n knappe baas, en dat ene bederft alles. Nu ben je morgen weer helemaal overstuur.
- Misschien niet... laten we maar gaan slapen.
Bedroefd, met een diep-innig smartgevoel om mij, sliepen
we in1. Een haan kraaide en kraaide voortdurend schel, rood door de zwarte regenruising heen.
i. P 2 bevat hier een perspectiefcorrectie: 'lei ik wakker'. Als je slaapt, kun je moeilijk een haan horen kraaien
42