die ketsten met spot en lachen tegen 'm op. Hij duldde dat vloekend, bang, dat hun innige armoe openen-bloot kwam, wanneer de molen werd verkocht, en zij vastwel gelijk met knechten kwamen.
Z'n enigste uitviering van vreugd, dat was voor Kees Zaandammer kermis, daar spendeerde hij z'n losse centen van 't hele jaar aan. Die begon de leste zaterdag van augustus, en duurde dan over twee zondagen heen. Net goed in de tijd, meestal zonder kou, en toch was 't vroeg genoeg donker, dat de kramen en spullen hun lampen opkregen, want 'n kermis overdag, dat was geen lol, dat was goed voor ouë wijven en kinderen van 't bewaarschool. Maar 's avonds lol genoeg. Hij was maar niet eventjes getapt, de grootste vent van de hele Zaan, die hij was, met 'n paar ogen in z'n hoofd, en 'n beetje los met z'n mond, net goed op de kermis.
Toch vergat hij 't werk niet, zodat hij nooit te laat langes de kermisstraten zworf, of nachten op Zaandam overbleef. Als de rest van de Westzaners toch bleven, dan ging hij alleen naar huis, de dijk over. Van de hoogte af zag hij kermisstad neer-gelegen, er stond als 't nattig weer was dun-rode damp boven sommige vurig-verlichte streken; met wind mee was 't smal-scherpe gillen van de stoomfiets1 maar wat
17
1 een door een motor aangedreven kermisattractie; vgl. De Haan in Kanalje (1904): 'Volop kermis was 't...(...) voor 't eerst was d'r op 't dorp 'n stoomfiets... die lawaaide hard met z'n fluit...(...). En tot laat in de nacht 't gehos langs de kramen en door de draaimolen en de stoomfiets in en uit...'