weet u dat wel?'
'Ja, jongen, ik weet 't wel... ik ben in verhouding met jullie gebleven... en ik was wel bang eerst... hij is zo gemakkelijk en zo middelmatig, en daarmee heeft hij zoveel invloed...'
'Vroeger heb ik hem liefgehad...'
'Zie je, Heieen, de mensen leven en denken in troepen... ze hebben vaderlanden... daar moetje allemaal buiten blijven... alleen leven en denken... alle vaderlanden verachten... niet mak zijn in 't leven, en niet menslievend... dan zul je eens zien, wat een schoonheid of je vindt... weetje wel, jongen, datje-zelf alles wezen moet?'
Ik keek in zijn ogen, en luisterde-na 't genot zijner stem. Hij lachte. Rillende, snikkende wist 'k, dat mijn geluk kwam.
De Duivel boog zijn mond op mijn mond... hij kuste mij, en hij noemde mij: 'lieveling'.
66