inleiding
'Deze Vertellingen zijn van een exquize en curieuse schoonheid', aldus oordeelde Frans Netscher in zijn blad De Hollandsche Revue in 1908 over de Nerveuze vertellingen van Jacob Israël de Haan. De zin lijkt voorbestemd om als de klassieke uitspraak over deze novellen de geschiedenis in te gaan. Maar men vergisse zich niet: Netschers woorden representeren allerminst het gemiddelde oordeel van die tijd. Daarvoor moeten we eerder bij Den Gulden Winckel zijn, bij Gerard van Eckeren, die in datzelfde jaar door 'wat de heer Jacob Israël de Haan een "nerveuze vertelling" belieft te noemen' tot een moreel protest werd geprikkeld. Het betrof de vertelling 'Over een blauwe en een rode diamant', toenjuist gepubliceerd in het tijdschrift Groot Nederland. De personen in dat verhaal huldigen, aldus Van Eckeren, 'een misselijke moraal'. Het onderwerp is 'abnorm', het staat zelfs 'buiten de algemeen-menschelijke slechtheid' en De Haan heeft het, moreel gesproken, niet 'in een hooger licht' weten te heffen. Kortom, de vertelling is 'een misselijk ding'. Dan aarzelt de criticus, want hij was gewend om literatuur met esthetische en niet met morele maatstaven te meten, en hij voorziet een tegenwerping: 'Of noemt ge een dergelijke schets de consequentie van kunst-beginselen die toch ik-zelf
9