De Grondwerkers.
Ze staan in de modder, ze staan in de kou, En leggen de fundamenten, Dat wordt een rijk renteniersgebouw, Per uur geeft het twintig centen, Meneer loopt d'r eens voorbij en lacht, Komt jongens, flink op, met frissche kracht, Dan zal mijn huis gauw klaar zijn.
En dieper buigt ieders gebogen rug.
Ze graven, ze graven en graven,
Het werk moet af, en liefst wat vlug,
O, wroetende modderslaven,
Werk op voor je vrouw en je hongerig kind,
In de ruwe regen en de kille wind,
Meneers huis moet een beetje gauw klaar zijn.
En buig maar je rug en sta maar krom, En blijf maar graven en zweeten, Beur geld, drink je borrel, en hou je dom, Want anders mocht je 't eens weten, Van 't stevige volk, dat werkt en zweet, Van m 'nheer die luiert en lekker eet, En zijn huis kon dan wel niet klaar zijn.