VAN EEN STAKING.
Stil lei de benedenziekenzaal van 't stadsgasthuis in 't even doorgelaten licht, mooi zonnig al, op Paaschmorgen. Half zes nog maar, en de gordijnen neer... Aan de muur de zes bedden van de patiëntjes, maar die nu rustig waren. In 't midden zat de zuster van de wacht, moe van haar wakenstijd. Ze las de Zaterdagsche bladen nog eris even over. Met 'n gevoel van eindelijke verveling, dat 't nog niet uit was... nog niet uit met die staking... en wat hadden ze d'ran... wat wonnen ze... als ze eens iets wonnen, dan verloren ze toch later maar weer zooveel te meer... wat gaf 't ze...
Zuster Lize keek om... achter d'r werd geroepen... zeker Jan weer... ja natuurlijk... jé, daar zat die jongen weer óp en hij moest liggen...
»Zuster... zuster.«
»Ja... toe nou, niet zoo vroeg spoken, baasje.«
»Kom u dan eve hier... toe eve maar.«
»Nou, eventjes dan... maar 't mag eigenlijk niet, dat weet je wel... ze slapen allemaal nog... ga nog maar wat slapen hoor.«
Maar hij zat wakker rechtop in 't warm gewoelde bed, en z'n jongensstem vleide haar zoo vriendlijkjes:
»Hé nee, zuster... laat ik nou maar wakker blijve ligge... ik heb echt heelemaal geen slaap meer... toe haal u nou 't gordijn op, dan ga ik 'n beetje legge uitkijke.«
Zuster dée het zachtjes... ze hield zooveel van Jan, die altijd zoo vriendelijk was, en met z'n pijn zoo geduldig... arm baasje... zoo heel veel zonnige dagen zou hij óok niet meer hebben... Maar hij praatte weer:
»Wat zit die pereboom vol, hè zuster?«
»Ja... die is heelemaal uit.«
»Wat zalle d'r daar 'n hoop ankomme, hè zuster?«
»Ja... een heele hoop... maar nou rustig zijn... ga dan nou ook uitkijken.«
Hij lag stilletjes, 'n arm baasje van pijn, en nou inneenen weer stiller, bedroefd... zuster was gaan zitten... keek weer vaag in de kranten... de wacht was haast om, tegen half zeven kwamen ze d'r aflossen... Jan was nou gelukkig ook rustig. Hij lag te kijken, veruit over den bloeiens-blijen tuin, waar al 't bloeien zoo druk begonnen was... en dan keek-ie weer naar de pereboom... jé, wat zat-ie vol... wat zat-ie vol, daar was die van tante Ant toch nog niks bij... Frans moest noodig nog praatjes maken... as-ie weerkwam, dan most-ie hün boom d'ris zien... as 't nou maar niet ging sneeuwen... affijn sneeuwen, dat was nog 't ergste niet... maar as 't maar niet vriezen ging... dat knoeide ze had de zuster gezeid... hoe laat zou 't nou al zijn... nou die andere jongens,
23