32
verkregen. Zeker is het, dat zich reeds in 1615 hier ter stede Portugeesche Joodsche diamantsnijders bevonden. Een gilde voor diamantbewerkers bestond toen niet, zoodat deze industrie een vrij handwerk was. Wel werd later, in 1748, door de Christen diamantbewerkers een poging aangewend om tot zoodanig gilde te geraken, doch deze poging om de Joden uit dit vak te weeren, mislukte volkomen.
Naast de diamant-industrie ontwikkelde zich een uitgebreide handel in juweelen: in het eerste gedeelte der 17e eeuw stonden leden der familie Curiel en Duarte (de Paz) als groote juweliers bekend.
Na het boven verhaalde is het niet te verwonderen, dat de Portugeesche Joden bijna uitsluitend op den groothandel, waaruit vanzelf de geldhandel voortsproot, waren aangewezen.
Nog steeds kan niet nauwkeurig worden vastgesteld, van hoeveel invloed de vestiging der Portugeesche bannelingen op de ontwikkeling van den Nederlandschen handel is geweest; dat deze echter niet gering was, blijkt uit vele gegevens. Zij immers waren het, die den handel van Portugal naar Amsterdam overbrachten, welke stad Lissabon als marktplaats voor specerijen verving. Terzelfder tijd erfde Amsterdam met Rotterdam en Vlissingen den zeehandel van Antwerpen, welke door godsdienstvervolging vernietigd was. Zoowel de Joden, verjaagd uit het Iberische Schiereiland, als de Protestanten, uit Brabant en Vlaanderen verdreven, zouden de meest actieve elementen voor den Hollandschen rijkdom worden.
Vooral met de kustlanden der Middellandsche Zee, den Levant en het hart van Syrië bezaten de Portugeesche Joden veel verbindingen, voornamelijk met hun aldaar gevestigde geloofsgenooten. De Nederlanden en Marokko hadden verschillende punten van overeenkomst, welke hen tot een nauwere aaneensluiting moesten brengen: beide landen waren bezield met een zelfden afkeer van Spanje; de reeds zeer lang bestaande handelsrelaties tusschen de Joden in Marokko en de andere Noord Afrikaansche landen met hun geloofsgenooten in