XV
en veel inbrachten, haar ondergang zou tegemoet gaan, het hielp niets: zij moesten de plakkaten openlijk bekend maken.
Hierdoor werd de stroom van emigranten gekeerd: maar toch bleven er, zoowel in Antwerpen als in Amsterdam, vele Marranos gevestigd. Zij vermeden echter zorgvuldig alles, wat aan hun afkomst en godsdienst kon herinneren, zoodat de inheemsche bevolking geen begrip ervan had, dat onder haar zich geheime Joden bevonden. Vele hunner, misschien wel allen, zijn onder Philips II, die de Plakkaten met alle gestrengheid toepaste, met de overige bevolking samengesmolten, waarvan er later zich weer velen tot het Jodendom bekeerd hebben. Reeds meer dan twee eeuwen vroeger spreken de Gasthuis-archieven van een „Jodenstraat” in Amsterdam, tusschen de Oude Brug en de Oude Kerk, welke naam er op wijst, dat er toen reeds Joden gevestigd waren, hoogstwaarschijnlijk geldwisselaars uit Italië, die later onder de overige bevolking zijn opgegaan.
De wreedheid, waarmede Philips II, en vooral zijn landvoogd, de Hertog van Alva, de hervormden bestreed, deed de Noord-Nederlandsche gewesten den titanenstrijd tegen Spanje aanbinden.
Prins Willem I, de grondvester van Neerland’s onafhankelijkheid, gelukte het, zijn steeds gehuldigd beginsel van geloofsvrijheid in artikel 1? van de Unie van Utrecht (1579) te zien opgenomen: dat men niemand wegens zijn godsdienst zal mogen vervolgen of onderdrukken. Hiermede was in de Grondwet der Vereenigde Provincies ook voor de Joden vrijheid van godsdienst gewaarborgd.
Amsterdam, dat van 1567—1578 zwaar onder het Spaansche juk gebukt was gegaan, zou voor de vervolgde Marranos een blijvende rustplaats worden: daér voelden zij hun leven en bezit verzekerd.
Het verlies van de Onoverwinnelijke Vloot had voor de Marranos in Portugal vérstrekkende gevolgen: zij konden immers onder zooveel gunstiger omstandigheden dan hun voorgangers het land verlaten. Van 1580—1601 was de emigratie toegestaan, na vroeger uitdrukkelijk te zijn verboden. In 1593 vindt de eerste vestiging van Joden in Amsterdam