XII
loof: de prikkel van gevaar verleende poëzie en heiligheid aan de ceremoniën, die zij voor een tijd hadden verwaarloosd. Het werd een heilige aspiratie, vooral onder de vrouwen, den marteldood op den brandstapel te sterven.
Eindelijk rijpte het plan, Spanje geheel van ongeloovigen te zuiveren; dit geschiedde, toen tusschen Ferdinand van Arragon en Isabella van Castilië een huwelijk werd gesloten, waardoor de eenheidsstaat, waarin een volledige eenheid van godsdienst moest heerschen, tot stand kwam.
Als dank voor de verovering der vesting Granada werden 2 Augustus (9 Ab) 1492 de Mooren en de Joden uit Spanje verdreven. Deze verdrijving, meenden de machthebbers, zou de oplossing brengen van het lastige politiek-economisch en sociaal-religieus probleem.
Meer dan 300.000 Joden moesten naar den pelgrimsstaf grijpen en verlieten met bloedend hart het land, dat hun bijna 15 eeuwen een dierbaar vaderland was geweest. De taal van het land, dat hen heeft verstooten, hebben zij tot in onzen tijd in Noord-Afrika en den Balkan bewaard.
Een deel der bannelingen begaf zich naar Napels; anderen naar Noord-Afrikaansche havensteden en Europeesch Turkije, in welke landen zij talrijke geloofsgenooten aantroffen. Velen echter, die nog de zoete hoop bleven koesteren, dat het ver-banningsedict spoedig zou worden ingetrokken, vestigden zich in Portugal, om in dat geval dicht bij Spanje te zijn. Het verblijf aldaar werd hun onder eenige zware voorwaarden toegestaan: zoo mochten er slechts 600 families acht maanden blijven, terwijl elke vluchteling een som van acht gouden Cruzados (ongeveer 29 Gulden) moest betalen. Zij, die na den fatalen termijn het land nog niet hadden verlaten, werden tot slaven van den adel gemaakt. Alhoewel deze door Koning Ma-nuel weder in vrijheid werden gesteld, was deze gunstige ommekeer slechts van korten duur: voor de toestemming tot zijn huwelijk met Isabella, de dochter van het Spaansche Koningspaar, moest hij aan hunne harde voorwaarde voldoen: al de Joden (zoowel zij, die in Portugal geboren waren, als diegenen, die daarheen uit Spanje gevlucht waren, welke laatsten op 120.000 worden geschat,) moesten uitgewezen worden (1496).