Wat gebeurt er met de Joodse oorlogspleegkinderen?
Het feit, dat een niet-Joodse, of, om nog eens de dwaze onderscheiding te gebruiken, een „arische” Nederlander zich het lot van de Joden en vooral dat van de vele Joodse oorlogspleegkinderen aantrekt, hoeft op zichzelf geen verwondering te wekken. Was Nederland niet gedurende vele eeuwen een burcht van de vrijheid en verdraagzaamheid, een der klassieke landen der tolerantiegedachte en zou het dat niet nog zijn, had de harde soldatenlaars van het brutale, zich „Herrenvolk” wanende, Duitsland hier zijn voetprent niet gezet? Duitsland en dus niet alleen Hitler en zijn duistere trawanten, heeft ons economisch zo niet in, dan toch aan de rand der afgrond gebracht en tegelijk de geesten vergiftigd meer dan velen zich nog bewust zijn. En daardoor vooral is het probleem der statenlozen') en tegelijk dat der Nederlandse Joden tot een actueel vraagstuk geworden.
Ziedaar dus de eerste reden, die ons tot schrijven bewoog. Het nationaal-socialisme en daardoor het anti-semitisme zijn sterker gebleken dan de militaire ineenstorting van Duitsland en de politieke overwinning op het daar heersende systeem lieten vermoeden.
„Maar”, zo hebben wij onszelf afgevraagd, „wettigt onze Friese afkomst en dat wil zeggen: onze geringe practische kennis van het Jodendom ook een optreden in het publiek?” Wij hebben op deze vraag slechts dit antwoord te geven: dit geschrift moet beschouwd worden als een vervolg op de steun aan Joden, die wij met zovele andere Friezen in de oorlogstijd hebben geboden. Wij Friezen hebben A gezegd en moeten nu ook B zeggen. Wij stonden steeds met onze sympathie naast de minderheid, vooral als deze minderheid verdrukt werd, wij moeten het zeker doen, nu het duidelijk is, hoe gering in aantal deze minderheid is geworden en nu het telkens weer blijkt, hoe zwaar deze „rest” het heeft. Maar daar komt nog iets anders bij: Het vreemde boeit altijd, het boeide vooral, toen het gevaarlijk was er zich mee te bemoeien. En het vreemde boeit des te sterker, indien het tevens bewondering en dankbaarheid wekt. En bewondering koesteren wij voor de houding, die vele Joodse vrienden in de oorlogstijd hebben aangenomen, dankbaar zijn wij voor het vele, dat de Joodse geest ook ons bood. Het schrijven van deze bladzijden willen wij graag beschouwd zien als het ons kwijten van de plicht der dankbaarheid, als een eerlijke hulde aan hen, die zo bitter moesten lijden en toch zoveel moed en vertrouwen en werkelijke geestkracht toonden. Het spijt ons, meer dan wij kunnen zeggen, dat deze brochure tegelijk, ja allereerst een pleidooi moet .zijn voor hulp aan de Joden en een fel protest tegen wat er, helaas, aan anti-semitische stemming nog leeft onder ons volk, zij het dan vaak onbewust.
De directe aanleiding tot dit geschrift is spoedig verteld. In het te Leeuwarden verschijnende weekblad van de Nederlandse Volksbeweging, „Je Maintiendrai”, publiceerden wij een opstel over: Joodse kinderen2).
‘) Men leze Dr. H. Eisner — De Statenloze, een appèl aan het geweten der wereld. (N.V. De Arbeiderspers, A’dam, 1945.) s) zie Je Maintiendrai, Friese editie, 15 Sept. '45.
5