81
•En wat wij zeiden van de arbeiders sub 2° wordt hier treffend geillustreerd. Wij zullen de uitwerking van het beginsel door Mr. Drucker daartoe volgen. Hiertoe nog even gerecapituleerd, wie is de werkgever van den diamantwerker in dienstbetrekking ?
Behalve de enkele juweliers die als eigenwerkmaker optreden of vaste knechts op tijdloon aannemen, zijn dit: kloversbazen, snijdersbazen, slijpers, verstellers en slijpersbazen. Dat zijn allen zonder onderscheid zelf werklui, waarvan velen naar verhouding minder verdienen dan hunne knechten. Reeds dadelijk zien wij dus, dat het dezen moeilijk zal vallen loon uit te keeren bij korte verhindering hunner knechten. Daarbij komt dan nog art. 21 van het Ontwerp dat hunnen toestand nog meer précair maakt. De arbeider, heet het daar, verliest zijne aanspraak op het tijdloon niet, wanneer hij bereid was den bedongen arbeid te verrichten , doch de werkgever daarvan geen gebruik heeft gemaakt, hetzij door eigen schuld of zelfs tengevolge van hem persoonlijk betreffende toevallige verhindering.
Het loon — wel is waar — wordt dan verminderd met het bedrag der onkosten die de arbeider daardoor heeft bespaard en van datgene, wat hij in denzelfden tijd heeft verdiend of moedwillig heeft nagelaten te verdienen, maar dit zal bij diamantarbeiders heel weinig of niets bedragen.
Nemen we nu bijvoorbeeld eenen slijpersbaas.
Is een zijner knechten ziek of anderszins verhinderd te arbeiden, dan moet hij dezen niettemin betalen, ofschoon hij voor het werk dat op den molen ligt eenen anderen knecht intusschen moet aannemen en betalen.
Kan hij zelf toevallig niet werken of heeft hij geen werk, zijn arbeiders op vastgeld en den versteller, die ook arbeider op tijdloon is, moet hij toch betalen. Zijn „lapper” toch betalen. Zijnen leerjongen tóch betalen. Zelf echter kan hij niets verdienen als hij ziek is of verhinderd, of als de juwelier geen werk voor hem heeft. En zoo gaat het m. m. met alle klovers- of snijdersbazen. In tijden van heerschende ziekte
6