93
het meestal onverschillig voor wien hij arbeidt. Huisbedienden daarentegen, die elk oogenblik met den werkgever moeten omgaan , kunnen gezegd worden met het oog op dien werkgever hun contract te hebben gesloten. Bij dezen expireert het contract wèl, bij genen niet ten gevolge van den dood des werkgevers '). Uitzondering wordt dan evenwel gemaakt waar de exploitatie der onderneming met den dood van den werkgever ophoudt, als wanneer ook de dienstbetrekking in kwestie wordt geacht te zijn opgeheven1 2). Het Ontwerp-D ru cker zal aan dezen on-zekeren toestand een einde maken door te bepalen, dat de dood van den werkgever de dienstbetrekking niet opheft, tenzij uit de overeenkomst het tegendeel voortvloeie (artt. 52, 53).
IV. Met den dood van den werkgever wordt door de gangbare Fransche jurisprudentie gelijkgesteld de ontbinding der vennootschap waarbij de arbeider in dienst was, of het faillissement van den werkgever. Naar ons recht kunnen alsdan beide partijen tegen hoogstens zes weken het contract opzeggen (art. 40 Faiw.).
V. Behalve deze wijzen waarop beide soorten contracten, èn die voor bepaalden èn die voor onbepaalden tijd aangegaan, onmiddellijk eindigen, is soms sprake van tusschenkomst des rechters. Deze zal — art. 1302 — op verzoek van eene der partijen het contract hebben te ontbinden, in geval de wederpartij hare verplichtingen niet nakomt.
Arbeidscontracten, aangegaan voor eenen bepaalden tijd, eindigen met het verstrijken van dien tijd. Veel bestreden is dan evenwel de kwestie, of het contract dan van rechtswege expireert, dan wel of eene voorafgaande opzegging daartoe noodig is ’). Mr. D r u c k e r bepaalt in art. 43 van zijn Ontwerp
1
) Mr. G. Belinfante in Themis 1868,— Cornil l.c.— Guillouard
2
731 — Colmet de Santerre VII, 231 bis V. — Baudry Lacanti-nerie et Wahl II 1473.
’) André et Guibourg p. 93 — Dufou rmantelle (Législation in-dustrielle) p. 119.
s) Diephnis vindt van niet (1. c.) anders oordeelen J° de Vries. Tydsch. v. h. Ned. Regt VII, p. 274sqq., — Mr.v. Hamel, Sociaal Wbl. 1892, bl. 377.