Dan waren ze allen weg en de straat was leeg. Als domme beesten keken de groote huizen van de overzij Peter aan, in ’t nat-glimmen van den regen, ’t Eene gebouw was n groote groen-grijze huurkazerne met heel veel ruiten, daarnaast stond de kolossale blinde muur van n drukkerij, waartegen n klein vies cafétje leunde.
Dan keek Peter, verveeld door die huizen daar tegenover hem, in de richting van het station, waar de mannen verdwenen in n mist van regen.
Peter stond op van de krakenden rieten stoel en stak ’n vlammetje onder ’t komfoortje, waarop hij water zette voor de thee. In den vroegen herfstmorgen, waren de meubels in kamertje moeilijk te onderscheiden, maar hij had alles op den tast bij de hand. Hij deed thee in den theepot en begon zn boterhammen te smeren, met een beetje marmelade erop, niet veel, want hij moest zuinig zijn.
Peter Wiranowitsj was in dit kleine, Limburgsche stadje geboren, de jongste zoon van n rijk-geworden Joodschen handelaar. Zn vader was vroeg gestorven. Peter herinnerde zich nog ’t gesoigneerde uiterlijk van ’t kleine magere heertje. Hij herinnerde zich nog, hoe hij als kleine jongen zn vader aan de mooie grijze haren had getrokken en aan de groote, donker-blonde snor, maar dat was ook alles.
Zn oudste broer had na den dood van zn vader de zaak overgenomen en werd nu de baas in huis, want de zachtaardige moeder voelde zich te zwak daar toe. Die broer was erg driftig van karakter en Peter niet minder, zoodat ze nogal s in botsing kwamen.
Met vorderen van de jaren was in Peter de liefde voor de kunst gekomen, hij had al heel jong versjes gedicht en verhaaltjes gemaakt. Later, toen hij bittere was gaan begrijpen van de verhouding tusschen hem en zn oudsten broer, had hij gepoogd alles wat hem zoo bezwaarde weg te schrijven -, soms had hij theatraal overdreven, maar later bemerkte hij 't en verwierp ’t.