mijn biograaf worden, 's avonds lachen we ons rot'.
De praktijk geworden theorie over de erotische liefde, die ik eerder als indifferente biseksualiteit heb betiteld, spreekt ook uit een van de betere gedichten van Jacob Hiegentlich, 'De verheven débauché
spreekt', dat in 1938 in het literaire tijdschrift Helikon werd gepubliceerd en in december 1983 als postuum eerbetoon aan Hiegentlich door de bibliofiele drukker Ser J.L.Prop nog eens herdrukt werd. Het lijkt terug te gaan op het in de brief van 1930 genoemde of een ander bezoek aan Parijs.
Een zachte regen valt doordringend; op de place Pigalle geen sterveling, ze zitten nu bij Graff.
Gedoken in mijn pels kom ik er juist vanaf
en hoop op straat iets aardigs te verrassen,
een vrouw, een knaap, n'importe.Te midden van de plassen
van boulevard Clichy, als stond hij in zijn graf
leunt Anatole, geiijk'n herder op zijn staf.
Hij heeft sinds larg zijn voeten niet gewasschen.
Zijn schoenen en zijn sokken zijn versleten, het regent droef. Ik kijk in zijn fluweelen oogen, ik neem zijn arm, hij staart mij aan verbeten, bewust dat'k hem niet neem uit mededoogen.
Hij weent niet meer daar God dit toch moest weten en te lamlendig was zijn tranen af te drogen.