gekeken, maar hij bedwong zich, zat kalm te overwegen wat hij zeggen wou.
„Weet Annie al van Uw plannen?” vroeg Peter correct.
„Ik heb 't door laten schemere, maar ze dee of ze niets hoorde .... Maar ik ken dat.... zoo doet ze .... Heeft ze nooit iets over mij losgelate tegen u ....?”
„Totnogtoe niet,“ zei Peter, omdat hij gewoonweg niet kon zeggen, dat Annie hem gevraagd had, of hij Anton ook niet n reuzezeur vond, „u moet denken, ze is van n kunstenaarsfamilie.”
„Ik meende dat ’t maar eenvoudige boeremensche ware. Want ik zeg u .... op mn hande zou ik r kunnen drage. - Alles voor haar doen .... Me familie wou da k n rijke vrouw nam .... en dat ging ....
- maar ik vertik te-n-et.... Ik wil n vrouw hebben die lief heb .... en das Annie ...
135
En hij vertelde n lang verhaal van de meisjes, die hij zoo al gekend had, van n meisje, dat ie op z’n handelsreis naar Londen had leeren kennen, toch ook n kunstenares, gaf les in schilderen en zoo van alles.
Hij zou n goede vader zijn, als God hun kinderen schonk, kijk, dat had hij altijd leuk gevonden: met kinderen te spelen.
Stug keek Peter voor zich. Waarom vertelde die m dat allemaal. Annie was toch z’n zuster niet. Antiphatiek was hij niet met z’n werken voor ’t brood. Onder ’t spreken, had hij z’n geheele gereserveerdheid verloren, nu was hij geen zeur meer, maar n man, die sprak voor z’n leven en z’n toekomst. Hij was opgestaan en gebarend door de kamer gaan loopen. Hij had z’n sigaar laten uitgaan.
Voor de tentoonstelling waren allerlei menschen uit Zuiden en ;t Westen gekomen, artiesten, kunstkenners en dilettanten, menschen met flapdassen, sikken en lange haren. De kunstkenners waren van de anderen te onderscheiden door hun gouden brillen en actetasschen.