kamp. Bij „vijftig” kan hij niet meer van de bok opstaan. Alleen met behulp van een capo gelukt het hem weer in de rij te komen.
„Dat is nog eens een vent,” zegt een toeschouwer.
„Ph,” zegt een ander, „ik vond die tweede veel linker.”
Als de laatste zijn straf gehad heeft wordt de bok weggehaald en klinkt het commando:
,,Werkploegen aantreden! ’ ’
Louw is bij het houtplaatscommando.
„Had je die derde in de gaten ?” vraagt iemand. „Dat was potdomme een uitgekookte linkmiegel.”
„Je bedoelt die tweede zeker?”
„Neen, de derde, die zo gelaten de stokslagen incasseerde. Die heeft zich door Heinz in de ziekenzaal een injectie laten geven en was gevoelloos.”
Op de houtplaats krijgt Louw opdracht om samen met een medehaftling hout naar het vrouwenlager te brengen. Oppassen is echter de boodschap. Als Louws maat even blijft staan om met een gestrafte vrouw een praatje te maken is een Hollandse bewaakster in Duitse uniform er al gauw bij om z’n nummer op te nemen.
„Bitte schön, een melding, je weet, dat het verboden is.”
Nauwelijks is zij echter verdwenen of de man stapt weer op de vrouw af en tot Louws verwondering ziet hij, dat zij een paar boterhammen tussen haar kleding vandaan haalt en aan den man overhandigt:
„Hier man, kop op, met de kinderen gaat het goed.”
Nu de man haastig terug komt lopen en de kruiwagen weer opneemt ziet Louw, dat z’n ogen vonken alsof hij aan een wilde innerlijke opstandigheid ten prooi is.
„Vervloekt, hoe lang moet dat nog duren?” mompelt hij tussen de tanden.
Daar Louw begrijpt, dat hij het meer tegen zichzelf dan tegen hem gezegd heeft, geeft hij geen antwoord. Wanneer de man met een grimmig gezicht de kruiwagen te haastig gaat voortduwen, moet hij echter protesteren.
„Kalm, vriend, de dag is nog lang.”
60