straftijd is voor ons allen verminderd. Van de week gaan er weer honderd naar huis.”
Dit nieuws draagt er niet weinig toe bij om de reeds heer-sende spanning op te voeren.
„Weet je dat zeker ? Hoe kom je eraan ?”
'„Tja,” vervolgt de man geheimzinnig, „m’n vriend zit bij de Schreibstube, hij kan natuurlijk niet teveel loslaten, maar er broeit wat. Als de invasie komt, willen ze niet zoveel weerbare mannen op één punt geconcentreerd hebben.”
Deze uitlegging wordt met gemengde gevoelens opgenomen. Een man trekt zijn schouders op, wijst op zijn voorhoofd en zegt; „Kampkolder.” Een ander daarentegen weet zich geen raad van spanning, slurpt het voor hem staande bakje hete koolsoep haastig leeg en staat op om de gelukkigen te feliciteren. Deze laatsten weten ook niets bijzonders mee te delen. Ze zijn echter optimistisch, keren hun pannetjes met eten in de bakjes van de dichtsbij zittende medegevangenen om: „Wij eten straks thuis wel. Het smaakt ons nu toch niet meer.” Als ze even later naar buiten gaan, zijn ze direct weer door belangstellenden omringd. De meesten willen weten, waar de geluksvogels wonen.
„Zeg, als je in Krommenie komt, kun je mijn vrouw dan niet de groeten gaan doen ?”
„Natuurlijk, schrijf het adres maar op.”
Nadat diverse adressen zijn genoteerd en de Haftlingen in de rij staan om naar het middagappèl te marcheren, klinken nog snelle groeten aan de achterblijvenden gelukkigen.
„Dag Kees.”
„Dag Jan, hou je goed hoor! Eerstdaags komen jullie ook weer vrij.”
„Dag Frans, vergeet je het niet ?”
„Neen hoor, je kan er van op aan.”
Bij het nakijken van de wegmarcherende kameraden ondergaan de achterblijvenden een schrijnend gevoel. Toch rot voor die jongens, dat ze hier in die ellende achter moeten blijven. Ja, nu je naar huis gaat voel je pas, hoe je met velen van hen op goede voet bent gekomen.
Wanneer de Haftlingen die avond van hun werk in de barak
52