bedoel hier: belangrijke orders op scheepsbouwgebied enz. enz. In ieder geval is de grootste graanschuur van Europa in Russische handen, dat zegt al veel.”
Daar het Wouts beurt is om zich door den dokter te laten onderzoeken, neemt hun gesprek onverwachts een einde. Louw vindt nu gezelschap in een energieken ouden baas met een wilskrachtige kin, nl. Professor Cohen uit Utrecht.
„Het is hier een treurig gezelschap,” zegt de professor, „maar hier ben ik nog het liefst. Hier kan ik mij zoveel mogelijk verdienstelijk maken.”
„Waarmee ?”
„Met toestemming van den dokter houd ik hier lezingen over actuele onderwerpen.”
„Spreek je ook over politiek?” vraagt Louw.
„Neen, voor politiek interesseer ik me niet,” is het voorzichtige antwoord. „Vanmiddag houd ik een lezing over de nieuwste uitvinding op het gebied van gramofoonplaten. Op die manier werk ik aan de ontwikkeling van mijn medemensen.”
Het ligt op Louws lippen om te zeggen: ,Doordat jij je niet voor politiek interesseert bevoordeel je de abnormaliteiten, die schuld zijn aan de onontwikkeldheid van de arbeiders en straks ook aan het onnatuurlijk eindigen van jouw leven’. Maar Louw bedenkt zich, wellicht zit deze man volgende week in Polen. Tot de professor aan de beurt is voor het onderzoek blijft Louw nog wat praten en neemt dan met tegenzin afscheid om naar barak 19 A terug te keren. Wat een intelligent mens is deze professor, overdenkt Louw, de ster op z’n borst is voor hem een ereteken. Hoeveel hoger staat deze man dan al de fascisten met hun gedaas over cultuur en rassentheorie.
Achter de barak is Louw met een medehatfling in gesprek. Op zijn vraag: „Erger jij je niet aan die smerige praatjes hier in het kamp?” antwoordt hij: „Doordat wij hier onafhankelijk van elkaar leven en slechts een nummer zijn, menen velen, dat het niet meer nodig is te trachten zoveel mogelijk als mens te leven. Hun mond is vaak regelrecht de spreekbuis van hun
49