meter voorbij den officier klinkt het schreeuwcommando:
„Terugkeren! Looppas! Eins zwei, eins zwei!”
Tien keer heen en terug. Nu verveelt het den officier schijnbaar, want de laatste keer commandeert hij niet terugkeren, daarom blijven ze maar doorhollen tot ze het barakkenkamp binnen zijn. Iemand kijkt voorzichtig om, maar de officier is nergens meer te zien. In gewoon marstempo gaan ze verder. Velen weten een prachtige dood voor den officier. Anderen schelden: „Wat een pestvent, wat een kreng, waarom barst-ie niet?” Zo komen ze mopperend tussen de barakken aan, waar de voorman, die een geschikte vent blijkt te zijn, rustig zegt:
„Pas even op, jongens, ik ben voor één dag voorman, maar ik druk hem. Mij zien jullie niet eerder dan vanmiddag. Lopen jullie nu niet in de gaten, anders krijg ik er last mee.”
„Neen, geen nood!” klinkt het eenstemmig, „laat dat maar aan ons over.” De één neemt een bezem, de ander een hark, een derde een kruiwagen, een vierde een schop; de rest gaat naar binnen om de barakken schoon te maken. Louw heeft zich voorgenomen een vriend te bezoeken, die in de ziekenbarak ligt. Als dat maar lukt! Enfin, het is te proberen. Bij de ziekenbarak aangekomen, mag hij eerst niet naar binnen.
„Wat kom je doen?” vraagt een man.
Louw begrijpt, dat hij niet kan zeggen een vriend te willen opzoeken, dan mag hij zeker niet naar binnen, daarom mompelt hij maar iets, duwt de man opzij en wil naar binnen gaan.
„Hé, hé,” protesteert deze, „dat gaat zó maar niet. Voor wie kom je dan? Voor Heinz?”
„Ja, natuurlijk,” zegt Lou>v met een verongelijkt gezicht. Hij weet in het geheel niet wie Heinz is, maar het is te proberen. Het geluk is met hem. Hij mag naar binnen. De ziekeneetzaal is precies zo ingericht als die van barak 19 A. Aan lange tafels zitten ongeveer zestig patiënten zachtjes met elkaar te praten. Sommige zijn geheel vermagerd en zien er lijkwit uit. Andere daarentegen zijn abnormaal opgeblazen. In de rechterhoek staat een bureau, waarachter een man met een uilenbril op zit te schrijven, klaarblijkelijk de dokter. Als tegenstelling van het geheel zitten ongeveer zestien ge-
45