Een medegevangene spreekt Louw aan. Ze staan in de rij van de Lagerreiniging.
„Ja, je hebt gelijk,” is het antwoord. „O hé, onze rij wordt steeds langer. Steeds meer Haftlingen trachten bij ons aan te sluiten. Allen zijn belust op een makkelijk baantje. Dat loopt mis, let maar op. Alsjeblieft, zie je wel, daar heb je het al.”
De Lageroudste komt eraan te pas.
„Zijn het hier allemaal kampreinigers ?” vraagt hij.
„Jawel.”
„Prachtig, de voorste helft voorwaarts en aansluiten bij de groep Haftlingen aan de overkant.”
Hij heeft de groep in tweeën gesplitst. Louw is bij de achterblijvers.
• „Wat een bof! Geen gejaag van soldaten of capo’s vandaag. Alleen maar een beetje tussen de barakken vegen of harken.”
Z’n buurman wrijft zich in de handen en zegt:
„Santé grutjes, wat hebben die andere kerels een sof. Die moeten met een stenensjouwerscommando mee. Nou, geef mijn portie maar aan Fikkie. Toch een linkerd, die Jan Hurkman, maar vast niet kwaad. Als hij je effe helpe kan, doet-ie het. We hadden het slechter kunnen treffen.”
„Dat is waar,” antwoordt Louw. „Ik heb hem nog nooit zien slaan en hij is altijd even schikkelijk.”
„Klaar? Afmarcheren!” commandeert de voorman.
Achter andere rijen aansluitend passeren ze de lessenaar, slaan links af en komen langs een gebouw met openstaande deuren. Een sterke koollucht slaat hen tegemoet.
„Dit is de Haftiingenkeuken,” klinkt een stem.
„Houd je kop dicht!” zegt de voorman. „Kan je niet wachten tot we in het barakkenkamp zijn? Daar staat een officier! Let op! Eins zwei! Eins zwei!”
Precies in de maat marcheren ze langs den officier. Deze is niet tevreden.
„Halt! Wat is dat hier voor een rotzooi?” vraagt hij.
De voorman meldt zich, maar de officier schreeuwt:
„Alles looppas, los!”
„Looppas!” commandeert de voorman. De hele groep zet zich in beweging. „Eins zwei, eins zwei!” Een paar honderd
44