kuch en bonen” schalt door de zaal. Het lukt echter niet om sfeer te scheppen. Iedere toon, die aan de instrumenten ontlokt wordt, schijnt voor Louw een wanklank, die tot hem komt om hem nog eens goed te doen voelen, wat hij hier eigenlijk mist. Daarom is hij blij, wanneer het weer half negen is en hij zijn bed kan opzoeken. Nu hij zich uit staat te kleden verwondert het hem, dat er zo weinig mensen in de eetzaal zijn. Een gesprek naast hem brengt de oplossing. „Vannacht hoeven we niet meer in de bedden, uit de bedden, Jan, want de man, die gisteravond van het bovenste bed op zijn hoofd neer-gesmakt is, schijnt door den kampdokter in bescherming te zijn genomen. Ik hoorde den dokter tegen den blokoudste zeggen: „Als het weer gebeurt, zal ik er rapport van opmaken. Ook kunnen we nu ieder in één bed gaan liggen. Het grootste deel van de gevangenen, die bij ons lagen, is overgeplaatst naar barak 15.”
Waar hij tot heden gelegen heeft bevalt het Louw niet, daarom neemt hij meteen de kans waar om vooraan te gaan liggen, daar is meer licht en betere ventilatie. Aangezien er nu meer bedden zijn dan gevangenen is het bed naast Louw vrij, waar hij gretig gebruik van maakt om een deken voor zichzelf te organiseren. Nu Louw wil gaan slapen, wordt hij onwillekeurig toehoorder van zijn beide buren, die, met hun hoofden naar hem toe, liggen te fluisteren.
,,Vroeger was ik volgens mijzelf en mijn omgeving een gelovig mens. Alle tegenslagen in mijn leven trachtte ik te aanvaarden. Zo God het met mij voorhad, was het goed. De mens zou altijd moeten strijden, dat diende aanvaard te worden. Doch hoe meer ik, door omstandigheden, van het leven zag, hoe meer ik tot de conclusie kwam, dat mijn levensinzicht niet geheel juist was. De strijd, die ik altijd gezien had in het aanvaarden, dus in het niet opstandig worden tegen het lot, dat God mij opgelegd had, zag ik ineens in een nieuw licht. Het is Gods Wil, dat we elkaar dienen en in naastenliefde met elkaar leven, elkaar niet uitbuiten, bedriegen of in broedermoord afslachten. Daarom zocht ik naar een mogelijkheid, die mij in staat zou stellen mee te werken aan de verwezenlijking van Gods Woord en vond die in het „socialisme”.”
28