Een man, die tot nog toe gezwegen heeft, merkt op: „Dat komt, omdat in Duitsland de groot-kapitalisten de macht in handen hebben.”
,,’t Sal me so een sorreg weze wie daar regeert, maar wij sitte er mee,” antwoordt Janus.
Nu heeft Louw er genoeg van; hij wil de Zaterdagmiddag, die hij bij toeval vrij is niet geheel alleen doorbrengen. Daarom loopt hij het straatje tussen de barakken uit om aan de andere kant één van zijn vrienden te zoeken. Daar vindt hij geen vriend, maar hij ziet wel, hoe achter een dubbele prikkeldraadafrastering tientallen vrouwen in gestreepte japonnen en rode zakdoeken om hun haar, zware kruiwagens met steenkolen voortzeulen. Zij worden aangespoord door hun bewaaksters met; „Los, los, geht das nicht schneller?” Louw heeft geen interesse om dit schouwspel nog langer aan te zien, daarom loopt hij de weg, die naar de appèlplaats leidt, uit. Daar komt hij een kleine Duitse voorman tegen, die geheel in het wit gekleed is, blijkbaar een Sanitater. Op zijn arm draagt hij iets in een wollen deken gewikkeld. Een gevangene spreekt hem aan: „Hé daar, Ernst, heb je wat georganiseerd ?”
„Neen, dat is een jodenkindje. Het is dood en moet naar het crematorium.” De zwarte lokjes, die tussen de dekens uitwarrelen, doen Louw snel omdraaien. Ineens ziet hij zijn gezellig tehuis voor zich, waar zijn bezorgde vrouw bij de kinderen waakte, wanneer ze ziek waren. Hoe mensonterend, deze wrede methode op weerloze vrouwen en kinderen.
„Hé Louw, waar ga jij zo haastig naar toe ?” Een jonge man, die bij Louw in de buurt slaapt, heeft hem ingehaald. „Ouwe piekeraar, loop je weer te prakkizeren ?” De jongen klopt hem gemoedelijk op zijn schouder. „Treur maar niet, hoor, vanavond is er cabaret in onze barak; muziek en zang. Toe, zeg nou wat. Wat denk je?”
„Dat mankeert er nu nog maar net aan,” antwoordt Louw, „dan is het hier een compleet gekkenhuis.”
Het wordt een trieste avond, hoewel velen hem als een welkome afwisseling waarderen. Ja, zelfs slaagt de Amsterdamse violist, Ben Duys, die de leiding van het twaalf-mansorkest heeft, erin, de mensen tot meezingen te bewegen. Een „Rats,
27