dit, als wij ooit in ons leven genoodzaakt worden geweld te gebruiken, moet het doordacht zijn, anders is het totaal nutteloos.”
Drie dagen achter elkaar moeten de nieuwen met hun kapot-gelopen voeten marcheren en oefenen in het opstellen. Dan breekt de ochtend aan, waarop ze met een arbeidscommando van 200 gevangenen mee moeten.
Nu staan ze midden in een bos voor een grote stapel stenen aangetreden. Een aantal posten gaan op circa honderd meter afstand van elkaar op wacht staan en vormen zo een keten van een kilometer lengte. Drie soldaten met een stok in de hand blijven bij de stapel stenen heen en weer lopen.
„Degene, die achter de posten komt, wordt doodgeschoten en wie niet snel genoeg werkt, maar ik fertig,” waarschuwt een soldaat, die met een hond aan een riem de rijen langs loopt. Ijzige stilte. Een onderofficier overlegt met den honden-fiihrer of alle maatregelen getroffen zijn om ontvluchten te voorkomen. Niemand beweegt zich. Dan laat de capo zijn bevelende stem horen:
„De man zes stenen naar het andere eind van het bos brengen, daar opstapelen en direct weer terugkomen. Alles in looppas. Ran, aan de arbeid!” Zenuwachtige handen die naar stenen grijpen — soldaten, die met stokken op mensen losslaan — dubbeldik opgezette zwerende voeten — mensen, die door een hond gebeten worden — abnormaal gespannen ogen — door zenuwen en koolsoep opgeblazen gezichten — schreeuwende soldaten, sneller arbeiden, los, sneller!
In de eetzaal, weer aan tafel zittende, tracht Louw, met zijn hand langs zijn hoofd strijkende, het visioen van deze eerste ochtend, waarop hij met een arbeidscommando is meegegaan, weer te verdrijven. De tijd, die hij in de gevangenis zat, heeft hem al erg toegeschenen, maar deze ochtend ... niet meer aan denken!
„Wat een satanstuig, hè?” Zijn buurman stoot hem aan. „Zag je die smerige hond bijten ? Die zijn in Holland gevorderd en speciaal voor dit werk afgericht.” Louw wil er niets meer van horen. Hij gaat na het eten direct naar buiten. Achter
24