kramp in zijn armen krijgt en deze even naar beneden wil doen, krijgt hij van den voorman een slag in zijn gezicht. Daar de blokoudste tegen een man, die toevallig in zijn richting kijkt, woedend uitvalt: „Paszt blosz auf, dasz keiner etwas sagt!” durft niemand meer te spreken.
Een half uur later moeten zij hun gestreepte pakjes netjes opgevouwen op de banken neerleggen. Vóór zij echter de aangrenzende slaapzaal betreden, zien zij nog net, hoe de totaal uitgeputte man op de krukjes bewusteloos in elkaar zakt en door den voorman over de grond naar het wasruim wordt gesleurd.
* * *
Doordat de ijzeren bedden steeds drie hoog op elkaar staan, biedt de kleine slaapzaal plaats aan enige honderden personen. Een vent, die later de vriend van den voorman blijkt te zijn, zegt, dat ze met drie man in één bed moeten gaan liggen en per bed één deken mogen gebruiken. Het is haast niet te doen. Wanneer de man, die in het midden ligt, zich omdraait, moet de buitenste zich vasthouden om niet uit het bed te rollen. Door alle doorstane emoties kunnen ze ondanks hun vermoeidheid de slaap niet vatten. Uren liggen ze nog in het donker te fluisteren, wanneer zij eindelijk ingeslapen zijn, schrik-
*1
14