een dievenzooi. Ik zal in het vervolg wel zorgen, dat ik niks meer tekort kom.”
Nu Henk zich weer in de eetzaal staat uit te kleden om naar bed te gaan, houdt het zo evengehoorde hem nog bezig. Wat een gekkenhuis is onze huidige samenleving. Nadat men een gezond kind door de ouders moreel heeft laten verpesten, laat men het na de schooltijd als een schip zonder roer in de verleidingszee aan z’n lot over. Ongelukken zijn al voor 99 % gegarandeerd. Wanneer het grotere kind eventueel nog te redden zou zijn, stopt men het in de gevangenis en laat vaak buiten het leven staande mensen prediken tegen hen de christelijkheidsleer. Stellig zou Henk nog even doorgegaan zijn met z’n realistische beschouwing als hij niet afgeleid ware door een gesprek naast hem. „Neen, ik ben het niet met je eens, de moeder moet het kind zelf opvoeden, zo’n vrij tehuis is gelijk te stellen met een broeikas, liefdeloze kinderen zijn het gevolg.” Wanneer de mannen zich in hun ondergoed naar de slaapzaal spoeden, legt Henk de laatste hand aan het opvouwen van zijn kleding en combineert het zo-even gehoorde met zijn vorige onderwerp. Weer zo’n verouderd idee: dat de jongen verongelukt is, blijft erg, maar veel erger is dat hij wellicht eerdaags zelf vader zal zijn en met de verantwoordelijkheid over een nieuw mensenleven zal worden belast. Als zijn vrouw nu nog met een aanverwante afwijking behebt is, is een kind met anti-sociale neigingen al het minst erge, dat verwacht kan worden.
Iemand, die pas in het concentratiekamp Vught arriveert, moet wel een bijzonder goede indruk van z’n landgenoten krijgen. Hij hoeft slechts met enkele Haftlingen te spreken, om aan de weet te komen, dat ze hier allemaal wegens sabotage, illegale actie of hulp aan joden zitten opgesloten. De werkelijkheid is echter anders, dat blijkt vanavond maar al te duidelijk. Een Duits soldaat stapt met een lijst in de hand de slaapzaal binnen en beveelt stilte. „Ik ben met de controle belast, zegt hij en ieder die zijn naam hoort afroepen, antwoordt direct waar hij van beschuldigd wordt, verstaan!” „Jawohl,” de Bruin, Nr. A 100, „diefstal”. Jansen, Nr. 205;
107