die mij bij voorbaat al als een minderwaardige slappeling beschouwde. Was de oorzaak van het drinken van mijn vader alleen het genot van het drinken geweest? Vroeger dacht ik van wel, nu weet ik beter. Als mijn vader niet iedere dag met ergernis in die sigarenfabriek gewerkt had en mijn moeder niet altijd met centen had moeten rekenen, was alles beslist anders gegaan. Maar ieder is niet tegen zorgen bestand en juist omdat mijn vader in zijn hart zo’n beste kerel was, kon hij dat getob niet aanzien. Geld om den schoenmaker te betalen was er niet, de bakker wilde geen brood meer op crediet leveren. Mijn zuster, die thuis ziek lag, moest versterkende middelen hebben. Zo ging het maar door, altijd maar bergafwaarts. Wel probeerde mijn vader soms een tijdje het drinken te laten, doch als hij weer onenigheid met z’n altijd ontevreden baas had, was het weer mis. Ergernis verzwakt nu eenmaal de wil en ander werk was er niet. Maar ik ga verder. Toen ik uit de gevangenis kwam, mocht ik als tuinknecht bij mijn celbezoeker komen werken. Ik heb het er de nodige tijd uitgehouden, maar je moet niet vragen hoe. „M’n beste, brave baas” bleek later beter over goedheid te kunnen praten, dan het zelf in praktijk te tonen. Dat merkte ik al gauw. De eerste dag, dat ik er werkte, zag ik, dat de hele familie van achter de gordijnen de werkzaamheden van hun nieuwen boef-tuinman argwanend gadesloegen. Toen het nieuwtje er af was, kwamen al spoedig rappelementjes. „Kijk eens, beste vriend, je moet in het vervolg beter wieden en ’s morgens niet om tien over acht komen. Acht uur is je tijd. Als het regent, moet je niet in de schuur gaan schuilen. Regen zal een jongen kerel geen kwaad doen.” Zo had hij iedere dag wat anders. In ’t eerst meende ik, dat hij voor rede vatbaar was en antwoordde: Hoor eens, meneer, het onkruid dat U aanwijst is, nadat ik gewied heb uit de grond gekomen. Dat ik vanochtend tien minuten te laat was, kwam omdat ik meende, dat U er geen bezwaar tegen zou hebben. U komt ’s avonds om zes uur toch ook altijd met de opdracht: „Piet, sproei de tuin en breng die brief nog even weg.” Daar heb ik toch ook nooit bezwaar tegen gemaakt ? Dat ik even geschuild heb kwam, omdat ik mijn goed wilde sparen. Deze overall is mijn enige werkkleding. Als hij
Vught 7
105