In 1943, toen het jaar juist begon,
Scheen voor Nederland de Oranjezon.
En alle storingzenders ten spijt,
Luisterden we naar de B.B.C., ontroerd en verblijd.
We waren verheugd, ondanks alle nood,
De Oranjestam droeg weer een nieuwe loot.
Een prinsesje geboren, in tijden van smart,
Margriet, zoo veraf, doch dicht in ons hart.
In gedachten zonden we naar Canada,
Onze gelukwenschen naar Hen in Ottawa,
Een gebed steeg omhoog, een gebed dat hield in,
Een spoedige terugkeer van ons Koninklijk Gezin.
Ons land werd steeds sterker in de boeien gekneld,
Of de Mof roofde mensahen, dan wel ons geld.
Hij hield het oog op ons groot bankpapier gericht
Maart '43 kregen we hiervan de inleveringsplicht.
De vijfhonderdjes en duizendjes gingen eruit.
Wij weer verarmd, de moffen de buit.
De zwarthandelaars kregen een gevoelige les
Het sloeg in hun buidels een danige bres.
Dit Was de eenige lichtzijde aan deze zaak
Het stelde de profiteurs stevig aan de kaak.
Een lans te breken voor deez' heeren heeft geen zin
Maar de Mof bracht de zwarte handel zélf erin.
Het was bekend dat veel hunner officieren en soldaten
Dik in de zwarte handel zaten.
En, omdat zij alles wilden koopen.
Waren de prijzen zoo opgeloopen.
Wat de Wehrmacht deed was natuurlijk goed,
Zij gaven todh voor ons hun bloed ?
Het heeft echter nooit in de couranten gestaan,
Wat ZIJ met HUN ongeldige bankjes hebben gedaan.
Eind April van dit zelfde jaar
Hield de mof weer een andere streek voor ons klaar.
Het Nederlandsche leger in krijgsgevangenschap
De ontmanning van ons volk, een zware klap.
Tegen deze maatregel werd dan ook geprotesteerd
En de algeheele staking geproclameerd.
In alle bedrijven door het heele land
Ging het werk voorloopig aan de kant.
Het moffengespuis hierdoor ontsteld,
Gebruikte natuurlijk weer geweld.
Er werd weer tegen 'het oorlogsrecht gezondigd,
En het standrecht afgekondigd.
Een doodencijfer hebben we nooit vernomen.