en andere organisaties; zo hebben kerken, consumentenorganisaties en gezelligheids verenigingen een achterban van papieren leden, die geleidelijk afbrokkelt en ook aangevuld wordt uit de gelederen van de actieve leden. Onder de Joden die niet bij een religieuze groepering zijn aangesloten, maar er wel een gedeelte van hun referentiekader aan ontlenen, ligt de situatie minder vrijblijvend. Wij gaan daar in hoofdstuk io nader op in. In dit hoofdstuk lijkt het ons zinvol om bij wijze van voorbeeld een aantal vragen van de questionnaire in een kader te plaatsen dat aansluit op het door Lammers geordende systeem.
formeel
ui ter lijke samenhang
interactie
vraag over Joodse of niet-
Joodse vriendenkring. vraag: 9
Vraag over lidmaatschap kerkgenootschap etc.
vraag: 13
organisatie
ideëel
innerlijke
bindingskracht
— instrumenteel
sociaal
de vraag of het Jodendom
een taak heeft in de wereld, vraag: 6 g
vraag over de activiteit in de organisaties. vraag: 14
vraag over het al of niet bij
voorkeur kopen in Joodse
winkels vraag: 66
In de volgende hoofdstukken hopen wij de gevonden gegevens mede te delen en te beschouwen, waarbij wij zullen trachten speciale aandacht te besteden aan tendenties die in de generaties een bepaalde ontwikkeling doen vermoeden en verder zullen wij de krachten en tegenkrachten proberen aan te wijzen die in deze ontwikkeling een rol spelen.